De ‘Midzomernachtsdroom’ duurde voor mij bijna precies een jaar, vanaf het moment dat ik de eerste regieaanwijzing las: ‘In Athene. Het paleis van Theseus’ – tot aan de uitverkochte voorstellingen en de gelijktijdige publicatie van mijn vertaling bij de Wereldbibliotheek. Ik heb mij als regisseur en vertaler zelden zo lang en vrijwel onderonderbroken met één werk kunnen bezighouden. Al die liefde en toewijding werd beloond – het werd een droom van een voorstelling. De locatie was een Ruysdael-achtig stukje natuur bij het mooie dorp Uitwijk: een glooiend weiland aan de oever van Alm met de restanten van een bunkertje uit de Eerste Wereldoorlog, en een verwilderd bos (met daarin de sprookjesachtige hangmat van Titania). Het grote ensemble speelde lichtvoetig en met verve, het jachtgezelschap van hertog Theseus kwam romantisch aangevaren over de Alm, de muziek was gemonteerd uit de Fairy Queene van Purcell, de elfen voerden stootten Shakesperiaanse kreten in het Maori uit, dansten een gepassioneerde Haka, en communiceerden in loepzuivere gebarentaal (die zij voor dit doel tijdens een workshop hadden geleerd). Kan theater mooier zijn? Ikzelf dacht van niet. Maar daarmee heb ik sinds mijn eerste regie in 1981 al vaker ongelijk gehad.
EEN MIDZOMERNACHTSDROOM, IN 1595 EN IN 2010
De beroemdste komedie van Shakespeare werd voor het eerst in 1595 gespeeld op een adellijk bruiloftsfeest, in aanwezigheid van koningin Elisabeth I. Het spel zelf begint en eindigt met de bruiloft van Theseus , Hertog van Athene, en de amazonenkoningin Hippolyta; en op dat bruiloftsfeest treden ook weer toneelspelers op, die het verhaal van het liefdespaar Pyramus en Thisbe spelen … een waar Droste-effect van bruiloften en liefdesgeschiedenissen dus.
En binnen de raamvertelling van die Atheense bruiloft (gesitueerd in een zeer vrij verzonnen klassieke oudheid) spelen zich nog bovendien veel meer liefdes en verliefdheden af: die van Demetrius en Helena, en Lysander en Hermia; de echtelijke ruzie tussen de Elfenkoning Oberon en zijn koningin Titania, en hun verzoening; het zotte en absurde verhaal van de fee Titania die, onder de invloed van een tovermiddel, verliefd wordt op de zeer aardse ambachtsman Klos, al dwaalt die (door een magische truc van de verwarring stichtende kobolt Puck) door het bos met een harige ezelskop op zijn schouders.
Gezien het gegeven dat Shakespeare zijn komedie schreef om een bruiloft luister bij te zetten is het geen wonder dat alles goed afloopt, en alle voor elkaar bestemde paartjes elkaar na allerlei beproevingen en verwikkelingen vinden. Maar wat wél een wonder mag heten is, dat het stuk zo verzoenlijk en amusant is, en al sinds meer dan 400 jaar elk publiek zo vrolijk weet te stemmen, terwijl er toch eigenlijk vreselijke dingen in voorkomen … je zou eerder een Nachtmerrie dan een Droom verwachten, als je hoort wat er allemaal in voorkomt:
Theseus heeft zijn amazonenbruid met het zwaard veroverd en onder dwang Athene gevoerd; Hermia wordt voor de keuze gesteld te sterven of in een klooster te gaan, als ze niet trouwt met de man die haar vader voor haar heeft bestemd; Oberon terroriseert Titania, omdat hij het knaapje waar zij verzot op is voor zichzelf wil hebben en deinst er niet voor terug haar te vernederen door haar verliefd te laten worden op een gedrocht … om nog maar te zwijgen van de beproevingen die Shakespeare zijn vier jonge minnaars oplegt, in het tijdsbestek van die ene midzomernacht. De tristesse van de gefrusteerde eerste (en dus grote) liefde – de obsessies van de jalouzie – de gruwelijke minderwaardigheidsgevoelens van een jong meisje dat zich niet geliefd voelt – de haat en agressie tegen een vroegere geliefde, vanwaar je nu niets meer wilt weten – de keiharde rivaliteit tussen de jonge mannen, die om een bruid wedijveren – de wederzijdse dreigingen van moord, doodslag, verkrachting en zelfmoord …
Een opsomming van thema’s , die eigenlijk een grimmig stuk doet verwachten. Maar de Midzomernachtsdroom is juist het tegendeel, en daarin doet de magie van Shakespeare niet onder voor die van zijn Elfenkoning Oberon: we slaan al dat menselijke leed weliswaar met herkenning en vaak met leedvermaak gade, maar we wéten de hele tijd, dat alles goed komt.
En al is het in een versvorm geschreven die voor vele hedendaagse toeschouwers nieuw zal zijn, en al zijn de omgangsvormen en conventies sinds Shakespeare’s tijd nog zozeer veranderd: het menselijk gedrag dat hij ten tonele voert is onverminderd herkenbaar en vertrouwd. We voelen ons van begin tot eind geborgen in het universum, dat Shakespeare in zijn Midzomernachtsdroom schiep: hoe meer er geleden wordt, hoe mooier zullen de verzoening en het happy end zijn.